Het verhaal van de wondergrote staart

 



Het verhaal van de wondergrote staart 

Het was een eekhoorn,
zo mooi,
met zo’n enorm grote staart.
Hij sprong van boom tot boom,
en zo snel als hij was,
stopte hij plots,
in het midden van een tak.

Met zijn snuit omhoog,
zijn neus in de lucht,
rook hij iets nieuws.

Tot hij het zag:
een vogel.
Zo mooi.

Schitteringen als een sterrenspektakel,
weerkaatsten het licht
van zijn verenpracht.

Kleine donkere oogjes
keken elkaar aan,
en smolten samen
als prachtig obsidiaan —
glanzend, spiegelend,
als vulkanisch glas.

Tot de eekhoorn het aan de vogel vertelde,
wat niemand eerder had gehoord.
Zijn wondergrote staart
omkrulde hen beiden,
beschermend,
hun bijzonder verhaal.

Zonder aarzelen
gingen de vleugels van de vogel omhoog,
en als een opkomende zon
kwam hij los van de boom.

Met een enorme vlucht
steeg hij tot het allerhoogste van de hemel,
om in een stil moment
terug te vallen naar de aarde.

Elegant landde hij,
zijn pootjes in het zachte gras.
Hij keek vol moed
naar een bruine, pluizige bol.

Uit het niets
kwamen met een flop
twee wollige oren tevoorschijn —
de hemel aanrakend.

Even ook een snoezig neusje,
alsof het zo uit een wonderschoon prentenboek
was gesprongen,
recht de echte wereld in.

"Wat vertelde de Eenhoorn,
met die wondergrote staart,
zo hoog in de boom?"

klonk het plots,
met de zekerheid van een tijger,
uit het pluizige bolletje:
ons bijzondere konijn.

De vogel schudde met zijn verenpracht
en lachte vrolijk.

Zijn veren
als een kleurrijke paraplu
bedekten hen beiden,
terwijl hij het verhaal vertelde.

Het konijntje luisterde,
vloog op,
alsof er een rozenkwarts met sterreflectie
werd geboren in de lucht.

Met zachte pootjes
bereikte hij de grond
en sprong verder,
over het hele grasveld.

Als een ware atleet
rende hij naar het grote meer,
om daar even
van de rust te genieten,
met dat oh zo bijzondere verhaal.

Maar de tocht van woorden
ging verder.

Het wollige konijntje
zag een krachtige vis,
met schubben als een pantser —
een ware ridder in het water.

De vis ontmoette
een statig hert,
drinkend aan de oever.

Het verhaal dat de vis vertelde
gaf het hert moed,
en verdreef zijn angst.

Van geluk raasde het hert de weide in,
tot het verhaal bij een bonte koe belandde,
die luid loeiend
de wereld wakker riep.

De boer keek op,
verbaasd over de tijd,
melktijd was aangebroken.

Maar de koe kon niet stoppen.
Ze vertelde het verhaal
dat begon bij de eekhoorn,
die het de vogel vertelde,
die schitterde als een ochtendzon.

En zo reisde het verhaal verder —
via pluizig konijn,
krachtige vis,
statig hert —
tot bij de bonte koe,
die bleef loeien,
zelfs als de boer het niet begreep.

In de nacht,
in de stal,
waar de koe
bijna verdronk in zelfmedelijden,
kwam er een vuurvliegje.

Het fluisterde:

“Niet huilen.
Jouw verhaal is verder gegaan.
De boer begreep je woorden niet,
maar zijn hart wel.
Het vertaalde alles
naar dromen
zo levensecht,
dat hij wakker werd
met licht in zijn ogen.”

En zo was de pijn
die hij zijn hele leven droeg
plots verdwenen.

Hij kon weer lachen.
Van plezier.

Want de liefde van het verhaal
had ook hem bereikt.
En omdat hij het begreep,
kan het verhaal
weer verder gaan.








Reacties

Populaire posts van deze blog

Het vuur van ons bestaan

Thuis

De Stilte van Herinneringen